Hoeveel procent mbo?

0 weergave

In 2023 bezat ruim een derde (37%) van de Nederlandse bevolking tussen de 15 en 75 jaar een mbo-diploma (niveau 2, 3 of 4), havo- of vwo-diploma. Een vergelijkbaar percentage (36%) voltooide een hbo- of universitaire studie. De overige respondenten (26%) hadden een vmbo-diploma, mbo-1 afgerond of enkel basisonderwijs genoten.

Opmerking 0 leuk

De Nederlandse Diploma-Landschap: Een MBO-Meerderheid? Niet helemaal.

De cijfers liegen er niet om: in Nederland is het opleidingsniveau van de bevolking divers. Een veelgehoorde vraag is: hoeveel procent van de bevolking heeft een mbo-diploma? Het antwoord is echter niet zo eenvoudig als een enkel percentage. De vaak geciteerde 37% die een mbo-diploma (niveau 2, 3 of 4), havo- of vwo-diploma bezit, wekt een misleidend beeld. Deze cijfers, die refereren aan de bevolking tussen de 15 en 75 jaar, laten zien dat een aanzienlijk deel van de bevolking een middelbaar beroepsonderwijs-achtergrond heeft, maar vermengen dit met het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo en vwo). Laten we de cijfers eens nader bekijken.

Het is belangrijk om de nuances te begrijpen. De 37% omvat dus zowel mbo’ers als havo/vwo’ers. Dit betekent dat het werkelijke percentage Nederlanders met een enkel mbo-diploma lager ligt. Een betrouwbare schatting van dit percentage is zonder specifieke, recente bronnen lastig te geven. Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) publiceert weliswaar relevante data, maar deze wordt vaak gepresenteerd in aggregaten, zoals hierboven beschreven. Het ontbreekt vaak aan een directe verdeling die enkel de mbo-diploma houders isoleert.

De 36% die een hbo- of universitaire studie heeft afgerond, vormt een vergelijkbaar cohort. Deze groep representeert de hoger opgeleiden. De resterende 26% beschikt over een vmbo-diploma, een mbo-1 diploma of enkel basisonderwijs. Dit illustreert de brede spreiding in opleidingsniveau binnen de Nederlandse bevolking.

Om de vraag naar het percentage mbo’ers accuraat te beantwoorden, is dus meer gedetailleerde data van het CBS of soortgelijke instellingen nodig. De beschikbare informatie laat wel zien dat het mbo een significante rol speelt in het Nederlandse opleidingslandschap, maar het is onmogelijk om een exact percentage te geven zonder een diepgaande analyse van de beschikbare datasets. De vaak geciteerde 37% geeft een onvolledig beeld en moet daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. De conclusie is dat, hoewel een groot deel van de bevolking een mbo, havo of vwo-diploma heeft, het percentage Nederlanders met alleen een mbo-diploma aanzienlijk lager ligt dan de vaak gepresenteerde 37%.