Hoe zie je dehydratie in een lab?

0 weergave

Laboratoriumdiagnostiek toont dehydratie aan via verhoogde serumosmolariteit, verhoogde hematocriet en BUN/creatinine ratio, concentratie van urine, en elektrolytenstoornissen zoals hyponatriëmie of hypernatriëmie. Deze bevindingen ondersteunen de klinische observaties.

Opmerking 0 leuk

Dehydratie opsporen in het lab: Meer dan alleen dorst

Dehydratie, een tekort aan lichaamsvocht, kan variëren van mild ongemak tot een levensbedreigende situatie. Hoewel klinische observaties zoals droge mond, verminderde urineproductie en duizeligheid belangrijke indicatoren zijn, biedt laboratoriumdiagnostiek een objectievere en gedetailleerdere blik op de ernst en de aard van de dehydratie. Hoe herkennen we dehydratie dus in een labsetting?

Verschillende parameters spelen een cruciale rol:

1. Serumosmolariteit: De concentratie van opgeloste stoffen in het bloedserum. Bij dehydratie stijgt de serumosmolariteit omdat de hoeveelheid water afneemt terwijl de hoeveelheid opgeloste deeltjes gelijk blijft of zelfs toeneemt. Dit is een zeer sensitieve indicator voor de mate van dehydratie.

2. Hematocriet en BUN/Creatinine ratio: De hematocriet, het percentage rode bloedcellen in het bloedvolume, neemt toe bij dehydratie door de verminderde plasmavolume. Ook de BUN (Blood Urea Nitrogen) waarde, een maat voor de hoeveelheid ureum in het bloed, stijgt. Door dit in verhouding tot creatinine te bekijken (BUN/creatinine ratio) krijgen we een beter beeld van de nierfunctie en de mate van dehydratie. Een verhoogde ratio suggereert vaak dehydratie, vooral in combinatie met andere bevindingen.

3. Urineconcentratie: De nieren spelen een essentiële rol in de vochtbalans. Bij dehydratie proberen de nieren vocht vast te houden, wat resulteert in een geconcentreerdere urine met een hogere soortelijke massa (dichtheid) en donkerdere kleur. Urinalyse kan deze concentratieverandering objectief meten.

4. Elektrolytenstoornissen: Dehydratie kan leiden tot verstoringen in de elektrolytenbalans. Hyponatriëmie (lage natriumconcentratie) kan ontstaan door overmatig waterverlies in verhouding tot natriumverlies, of door overmatige waterinname in een poging de dehydratie te compenseren. Hypernatriëmie (hoge natriumconcentratie) is daarentegen een direct gevolg van waterverlies dat groter is dan het natriumverlies. Beide scenario’s vereisen gerichte behandeling.

Het is belangrijk om te benadrukken dat de laboratoriumwaarden in samenhang met de klinische presentatie van de patiënt geïnterpreteerd moeten worden. Een geïsoleerde verhoging van bijvoorbeeld de hematocriet hoeft niet per se op dehydratie te duiden, maar kan ook andere oorzaken hebben. De combinatie van laboratoriumbevindingen en klinische observaties zorgt voor een accurate diagnose en adequate behandeling van dehydratie.

Dehydratie kan ernstige gevolgen hebben, variërend van vermoeidheid en concentratieproblemen tot nierfalen en shock. Snelle herkenning en behandeling zijn daarom cruciaal. Laboratoriumdiagnostiek speelt een onmisbare rol in dit proces door een objectieve en gedetailleerde analyse van de vochtstatus te bieden.