Welke toedieningswijzen zijn er?

0 weergave

Medicijnen kunnen oraal (tabletten, capsules, etc.), intraveneus (injectie in ader), intramusculair (injectie in spier), subcutaan (onderhuidse injectie) of rectaal (zetpil, klysma) worden toegediend. De keuze hangt af van de eigenschappen van het medicijn en de gewenste werking.

Opmerking 0 leuk

De weg naar binnen: Een overzicht van medicijntoedieningswegen

Medicijnen bereiken hun werkzame plek in het lichaam via verschillende wegen. De keuze voor een specifieke toedieningsweg is geen kwestie van willekeur, maar hangt nauw samen met de eigenschappen van het medicijn zelf, de gewenste snelheid van werking en de conditie van de patiënt. Fouten in de keuze kunnen de effectiviteit van de behandeling ernstig beïnvloeden. Laten we de meest voorkomende methoden eens nader bekijken.

1. Orale toediening: Deze is veruit de meest gebruikelijke en vaak de meest geprefereerde methode. Medicijnen worden via de mond ingenomen, in de vorm van tabletten, capsules, drankjes, poeders of kauwtabletten. De voordelen liggen voor de hand: eenvoudig in gebruik, pijnloos en vaak goedkoop. Echter, de werking is relatief traag, omdat het medicijn eerst door het maag-darmkanaal moet worden opgenomen. Bovendien kan de opname beïnvloed worden door factoren als voedselconsumptie en de maagzuurgraad. Sommige medicijnen worden door het maag-darmkanaal afgebroken, waardoor ze hun werking verliezen.

2. Parenterale toediening: Deze term omvat alle toedieningswijzen die niet via het maag-darmkanaal verlopen. Hierbij onderscheiden we verschillende technieken:

  • Intraveneuze (i.v.) toediening: Het medicijn wordt direct in een ader geïnjecteerd. Dit zorgt voor de snelste werking, aangezien het medicijn onmiddellijk in de bloedbaan terechtkomt. Het is ideaal voor noodgevallen en medicijnen die snel werkzaam moeten zijn, maar vereist steriele omstandigheden en gespecialiseerde kennis. Het draagt ook een verhoogd risico op bijwerkingen, zoals infecties.

  • Intramusculaire (i.m.) toediening: Het medicijn wordt geïnjecteerd in een spier. De opname is sneller dan oraal, maar langzamer dan intraveneus. De spiermassa zorgt voor een langzame en gelijkmatige afgifte van het medicijn. Dit is een geschikte methode voor medicijnen die in een olieachtige oplossing zijn opgelost of die langzaam moeten worden afgegeven.

  • Subcutane (s.c.) toediening: Het medicijn wordt onder de huid geïnjecteerd. De opname is langzamer dan intramusculair, maar biedt een constante en langdurige afgifte van het medicijn. Deze methode wordt vaak gebruikt voor vaccins en insuline.

3. Rectale toediening: Medicijnen worden via de anus toegediend, in de vorm van zetpillen of klysma’s. Deze methode is handig bij patiënten die moeite hebben met slikken of braken. De opname is relatief snel en omzeilt de lever eerste passage metabolisme, wat de biobeschikbaarheid kan verhogen.

4. Andere toedieningswijzen: Naast bovenstaande methoden bestaan er nog andere, minder gangbare toedieningswijzen, zoals transdermaal (via de huid, bijvoorbeeld pleisters), inhalatie (via de longen), sublinguaal (onder de tong) en nasaal (via de neus). De keuze voor een specifieke methode hangt af van de individuele behoeften en de eigenschappen van het medicijn.

Het is essentieel om te benadrukken dat de juiste toedieningsweg cruciaal is voor de effectiviteit en veiligheid van medicatie. Alleen een arts of andere gekwalificeerde zorgverlener kan de juiste keuze maken, rekening houdend met alle relevante factoren. Zelfmedicatie en het wijzigen van de voorgeschreven toedieningsweg zijn sterk af te raden.