Hoe schrijf je doen in de verleden tijd?

“Deed” of “Deden”? De Verwarring Rondom de Verleden Tijd van “Doen” Ontrafeld

Het werkwoord “doen” is een van de meest gebruikte werkwoorden in de Nederlandse taal. Het duikt op in talloze zinnen en uitdrukkingen. Maar wanneer je over iets in het verleden wilt praten, kan de verbuiging van “doen” soms tot verwarring leiden: is het nu “deed” of “deden”?

Laten we de regels eens kraakhelder maken.

De simpele waarheid is:

• “Deed” is de correcte verleden tijd van “doen” in het enkelvoud. Dit geldt voor:

  • Ik deed
  • Jij deed
  • Hij/Zij/Het deed

• “Deden” is de correcte verleden tijd van “doen” in het meervoud. Dit geldt voor:

  • Wij deden
  • Jullie deden
  • Zij deden

Voorbeelden ter verduidelijking:

• Enkelvoud: Ik deed mijn best op school.
• Enkelvoud: Jij deed de afwas gisteren.
• Enkelvoud: Het bedrijf deed onderzoek naar nieuwe technologieën.
• Meervoud: Wij deden boodschappen voor de hele week.
• Meervoud: Jullie deden alsof er niets aan de hand was.
• Meervoud: De kinderen deden hun best om stil te zijn.

Waarom is er verwarring?

De verwarring ontstaat vaak door de vergelijking met andere werkwoorden. Bij sommige werkwoorden verandert de stam in de verleden tijd meervoud, terwijl “doen” eigenlijk een vrij simpele en consistente verbuiging heeft. Soms spelen spreektaal en dialecten ook een rol, waar afwijkende vormen kunnen voorkomen. Het is echter belangrijk om in formele contexten en schrijftaal de correcte vormen te gebruiken: “deed” voor enkelvoud en “deden” voor meervoud.

Tot slot:

Onthoud dat de juiste vorm van “doen” in de verleden tijd afhangt van het aantal van het onderwerp. “Deed” is voor één persoon of ding, terwijl “deden” voor meerdere personen of dingen is. Door dit simpelweg te onthouden, vermijd je veelgemaakte fouten en zorg je ervoor dat je correct en helder communiceert in het Nederlands.