Hoe vind je het werkwoord gezegde?

4 weergave

Het werkwoordelijk gezegde omvat alle werkwoorden in een zin. Vind eerst de persoonsvorm. Bevat de zin meerdere werkwoorden, dan vormen deze samen het werkwoordelijk gezegde. Is de persoonsvorm het enige werkwoord, dan is dat tevens het werkwoordelijk gezegde.

Opmerking 0 leuk

De zoektocht naar het werkwoordelijk gezegde: een praktische handleiding

Het werkwoordelijk gezegde; een begrip dat menig scholier (en volwassene!) de das omdoet. Maar met een beetje systematiek is het vinden ervan een fluitje van een cent. De sleutel tot succes ligt in het identificeren van de persoonsvorm – het werkwoord dat de tijd en persoon aangeeft. Eenmaal de persoonsvorm gevonden, is de weg naar het werkwoordelijke gezegde gebaand.

Stap 1: Vind de persoonsvorm

Dit is de belangrijkste stap. Vraag jezelf af: wat doet het onderwerp? Of, wat gebeurt er met het onderwerp? Het antwoord op deze vraag is de persoonsvorm. Let op de vervoeging; deze wijst vaak de weg. Bijvoorbeeld in de zin “Jan eet een appel”: “eet” is de persoonsvorm. In de zin “De bal werd gegooid”: “werd” is de persoonsvorm.

Stap 2: Identificeer de overige werkwoorden

Bevat de zin, naast de persoonsvorm, nog andere werkwoorden? Ja? Dan vormen al deze werkwoorden samen het werkwoordelijk gezegde. Neem bijvoorbeeld de zin: “Maria gaat morgen zwemmen“. Hier is “gaat” de persoonsvorm, maar “zwemmen” is ook een werkwoord. Het werkwoordelijk gezegde is dus “gaat zwemmen”. Een ander voorbeeld: “Ik heb mijn huiswerk afgemaakt“. “Heb” is de persoonsvorm, “afgemaakt” is eveneens een werkwoord. Het werkwoordelijk gezegde is hier “heb afgemaakt”.

Stap 3: Een werkwoord is voldoende

Bevat de zin slechts één werkwoord, en is dat tevens de persoonsvorm? Dan is dit werkwoord tegelijkertijd het werkwoordelijk gezegde. In de zin “De zon schijnt“: is “schijnt” zowel persoonsvorm als werkwoordelijk gezegde. Het is simpelweg het enige werkwoord in de zin.

Enkele valkuilen:

  • Infinitief: Werkwoorden in de infinitief (de ‘te’-vorm, bijvoorbeeld ‘lopen’, ‘eten’) maken deel uit van het werkwoordelijk gezegde, tenzij ze deel uitmaken van een ander zinsdeel (bijvoorbeeld als bijwoordelijke bepaling).
  • Zelfstandige naamwoorden die als werkwoord functioneren: Woorden als ‘wandeling’, ‘sprong’ of ‘blik’ kunnen in bepaalde contexten als werkwoord fungeren en dan deel uitmaken van het werkwoordelijk gezegde. Dit vereist een grondig begrip van de context.

Met deze stappenplan ben je goed op weg om het werkwoordelijk gezegde met zelfvertrouwen te identificeren. Oefening baart kunst, dus probeer het op verschillende zinnen uit! Je zult zien dat het steeds makkelijker wordt. Succes!