Hoe weet je of een woord zwak of sterk is?

1 weergave

Sterke werkwoorden veranderen hun klinker in de verleden en voltooide tijd, zoals lopen dat liep en gelopen wordt. Zwakke werkwoorden krijgen daarentegen een -te(n) of -de(n) in de verleden tijd, bijvoorbeeld werken wordt werkte en gewerkt. De stam blijft dus min of meer gelijk.

Opmerking 0 leuk

De kracht van werkwoorden: zwak of sterk?

Hoe weet je nu of een werkwoord zwak of sterk is? Het onderscheid zit hem in de manier waarop het werkwoord verandert in de verleden en voltooide tijd. Denk aan de oer-Hollandse voorbeelden lopen en werken. Lopen wordt liep en gelopen. Werken wordt werkte en gewerkt. Zie je het verschil?

Bij lopen verandert de klinker: o wordt ie in de verleden tijd en o in het voltooid deelwoord. Dit is het kenmerk van een sterk werkwoord: een klinkerwisseling in de stam van het werkwoord in de verleden en/of voltooide tijd. Soms verandert de klinker in beide tijden, soms maar in één van de twee. Denk ook aan zingen (zong, gezongen), slapen (sliep, geslapen) en zien (zag, gezien). De klinkers dansen en veranderen!

Werken daarentegen behoudt zijn stam ‘werk’. In de verleden tijd en het voltooid deelwoord wordt enkel een -te(n) of -de(n) toegevoegd. Dit is typisch voor een zwak werkwoord: geen klinkerwisseling, maar het toevoegen van een -t of -d (soms voorafgegaan door een -e). Andere voorbeelden zijn fietsen (fietste, gefietst), leren (leerde, geleerd) en wonen (woonde, gewoond). De stam blijft fier overeind.

Het kan lastig zijn om te onthouden welk werkwoord nu zwak of sterk is. Een handig ezelsbruggetje bestaat niet echt. Het beste is om veel te lezen en te luisteren, en zo de verschillende vervoegingen te internaliseren. Twijfel je? Raadpleeg dan een woordenboek of een online vervoegingsoverzicht. Daarin vind je per werkwoord de juiste vervoegingen in de verleden en voltooide tijd, waardoor je direct kunt zien of er sprake is van een klinkerwisseling of niet. Zo word je steeds sterker in het herkennen van de kracht van werkwoorden!