Hoe kan je weten of het d of t is?

2 weergave

Controleer de verledentijdsvorm van het werkwoord om te bepalen of je -t of -d gebruikt in het voltooid deelwoord. Eindigt de verledentijdsvorm op -de(n), gebruik dan -d. Eindigt de verledentijdsvorm op -te(n), gebruik dan -t.

Opmerking 0 leuk

De eeuwige twijfel: eindigt het voltooid deelwoord nu op een -d of een -t? Gelukkig is er een handig trucje om hier nooit meer over te struikelen. Het geheim zit ‘m in de verleden tijd. Kijk niet naar de stam van het werkwoord, maar focus op hoe het werkwoord verandert in de verleden tijd. Deze methode, gebaseerd op klank in plaats van regels met uitzonderingen, maakt het kiezen tussen de -d en de -t een stuk eenvoudiger.

Luister naar de klank in de verleden tijd:

Stel, je wilt het voltooid deelwoord van “antwoorden” bepalen. De stam is “antwoord”, wat je misschien zou verleiden tot een -d. Maar kijk naar de verleden tijd: ik antwoordde, jij antwoordde, hij antwoordde. Hoor je die d-klank aan het einde? Dan weet je: het voltooid deelwoord is geantwoord met een -d.

Neem nu het werkwoord “fietsen”. De stam is “fiets”, wat op het eerste gezicht zou kunnen wijzen op een -t. Maar kijk weer naar de verleden tijd: ik fietste, jij fietste, hij fietste. De t-klank aan het einde vertelt je dat het voltooid deelwoord gefietst is, met een -t.

-de(n) of -te(n) – de gouden regel:

Kortom, de regel is simpel:

  • Eindigt de verleden tijd (ik/jij/hij-vorm) op –de of –den, dan eindigt het voltooid deelwoord op een –d.
  • Eindigt de verleden tijd (ik/jij/hij-vorm) op –te of –ten, dan eindigt het voltooid deelwoord op een –t.

Oefening baart kunst:

Probeer het zelf eens met de volgende werkwoorden: lopen, koken, branden, wachten. Kijk naar de verleden tijd en luister naar de klank. Je zult zien dat het bepalen van de -d of -t ineens een stuk makkelijker is! En onthoud: focus op de klank in de verleden tijd, dat is de sleutel tot succes.